Inentingen en ons afweersysteem

Oorpijn op vakantie
Dokter Eva Raff

Last updated on mei 20th, 2023 at 06:57 pm

Uitgave 23, juni 2003

Vooral in de Engelse pers is er het afgelopen jaar nogal wat ophef geweest omtrent de inenting met het combinatie-vaccin tegen de Bof, Mazelen en Rode Hond (het BMR-Vaccin).
Er zou een relatie bestaan met autisme en chronische darmziekten op latere leeftijd. De medische wereld en de overheid raadde echter aan om de kinderen te laten vaccineren, en er ontstond zelfs een klein schandaal toen de Engelse premier, Tony Blair, niet openbaar wilde maken of hij zijn eigen pasgeboren zoontje wel of niet had laten inenten.

Op grond van bovenstaande werd in Finland een grootscheeps onderzoek uitgevoerd naar de eventuele bijwerkingen van het BMR-vaccin. De uitkomst was dat de bijwerkingen te verwaarlozen zijn, zeker wanneer men deze vergelijkt met de gevolgen die de ziekten zelf kunnen hebben.

Het onderzoek werd uitgevoerd bij 1.8 miljoen personen, die gezamenlijk 3 miljoen maal de inenting toegediend kregen. Na deze 3 miljoen inentingen ontwikkelden 169 mensen bijwerkingen die mogelijk ernstige gevolgen kunnen hebben. In 97 gevallen hiervan volgde ziekenhuisopname. Bovendien konden ongeveer de helft van alle gerapporteerde gevallen waarschijnlijk ook aan andere factoren worden toegeschreven, omdat de meeste mensen gelijktijdig ook andere inentingen hadden gekregen. Autisme en chronische darmziekten kwamen overigens helemaal niet voor als gevolg van de BMR-vaccinatie.

Een eenvoudige rekensom toont dus aan dat de kans op mógelijk ernstige bijwerkingen van de BMR vaccinatie ongeveer één op de 18.000 is. En hierbij ga ik er nog vanuit dat alle gemelde symptomen daadwerkelijk het directe gevolg waren van de BMR vaccinatie, hetgeen onwaarschijnlijk is. (zoals boven vermeld waarschijnlijk de helft, waardoor we van één op de 36.000 kunnen spreken) In één geval is sprake van dodelijke afloop die waarschijnlijk het gevolg is van de vaccinatie.

Bij het uitvoeren van vaccinaties moeten natuurlijk altijd de risico’s tegen de baten worden afgewogen. Niet lang geleden brak in Nederland een mazelenepidemie uit onder kinderen die uit religieuze redenen niet waren ingeënt. Alleen al het dodental als gevolg hiervan was één op de 700 kinderen, blijvende gevolgen ervan nog daargelaten. Uit een epidemie in Ierland in het jaar 2000 bleek hetzelfde tragische resultaat. De afweging is dus één op de 3 miljoen tegen één op de 700 wanneer het een dodelijke afloop betreft. Natuurlijk is het niet zo dat ieder ongevaccineerd kind de ziekte zal krijgen, maar bovenstaande toont aan dat ook in onze westerse maatschappij epidemieën kunnen uitbreken. Toenemende immigratie vanuit landen waar vaccinatieprogramma’s (nog) niet zo degelijk worden uitgevoerd, verhogen ook de kans op besmetting, alsook de huidige tendens bij veel ouders om hun kinderen niet- of via alternatieve geneeswijzen te beschermen.

De standaard inentingen die aan kinderen toegediend worden stimuleren ons afweersysteem om een bescherming op te bouwen tegen ziektekiemen. De functie van ons afweersysteem (ook immuunsysteem genoemd) is verdediging van het lichaam tegen indringende lichaamsvreemde substanties zoals bacteriën en virussen. Wanneer vreemde stoffen of organismen in ons lichaam terechtkomen worden deze herkend als niet bij ons horend, oftewel vreemd voor onze erfelijke (genetische) blauwdruk. Daarom worden lichaamsvreemde stoffen of organismen ook “anti-genen” genoemd.

Essentieel is dus dat het lichaam ten eerste deze “niet-eigen” vormen als vreemd herkent. Als gevolg van deze herkenning worden tegen de indringers antistoffen gemaakt die hieraan vastkoppelen en op deze wijze te markeren. Ons lichaam is nu in staat om deze complexen van antigeen-antistof onschadelijk te maken. Bovendien ontstaat er ook een geheugen in ons lichaam tegen het betreffende antigeen, zodat de volgende maal dat we hiermee in aanraking komen, de antistof vorming ertegen veel sneller en efficiënter verloopt. In het algemeen kunnen hierdoor nu de ziektekiemen onschadelijk worden gemaakt voordat ziekte ontstaat. We zijn dan (gedeeltelijk) immuun voor dit specifieke antigeen, of antigenen die hier heel erg op lijken.
Volgens dit principe werken ook inentingen (vaccinaties). Tijdens een vaccinatie wordt bewust het antigeen dat de ziekte waartegen men wil beschermen veroorzaakt aan het lichaam toegediend. Omdat men natuurlijk niet wil dat de ziekte daadwerkelijk ontstaat wordt gebruik gemaakt van onschuldige vormen van de ziektekiemen:

  • Gedode bacteriën of virussen
  • Zeer verzwakte bacteriën of virussen
  • Alleen maar een gedeelte van de virussen of bacteriën
  • Een onschuldige, maar zeer erop lijkende vorm van virussen of bacteriën.

Als gevolg van de inenting ontstaan in het lichaam antistoffen tegen de betreffende ziektekiemen, met het bijbehorende geheugensysteem. Wanneer we op een later moment met de “echte” ziektekiemen in aanraking zouden komen kan het lichaam snel hierop reageren, en de indringers onschadelijk maken voordat ze in staat zijn ziekte te veroorzaken.

De ontdekker van de inenting was de Engelse arts Edward Jenner in 1798. Het viel hem op dat melkmeisjes veel minder vaak pokken opliepen dan andere mensen, en legde verband met het feit dat vele van hen in aanraking kwamen met koepokken. Hieruit trok hij de conclusie dat de veel onschuldigere vorm koepokken bescherming bood tegen pokken, en begon succesvol zijn patiënten hiermee te besmetten.

Deze immuniteit werkt dus alleen tegen dit specifieke antigeen, of antigenen die hier heel erg op lijken.
Omdat inentingen een (weliswaar lichte) afweer reactie teweeg brengen, kan het voorkomen dat er enkele symptomen ontstaan, zoals koorts of roodheid op de plaats van inenting.
In de meeste Europese landen begint men kinderen in te enten tussen 2 en 3 maanden na de geboorte, volgens onderstaand schema:

  • 2-3 maanden: eerste Hepatitis B; eerste Diphterie-Tetanus-Kinkhoest; eerste Polio; eerste Hemophilus influenza B (nodig tot aan het 5e levensjaar, deze bacterie kan een vorm van hersenvlies ontsteking veroorzaken) en de eerste meningitis C (tegen hersenvliesontsteking type “C”)
  • 4 maanden: tweede Hepatitis B; tweede Diphterie-Tetanus-Kinkhoest; tweede Polio; tweede Hemophilus influenza B en de tweede meningitis C.
  • 6 maanden: derde Diphterie-Tetanus-Kinkhoest; derde Polioderde Hemophilus influenza B en de derde meningitis C.
  • 12-15 maanden: derde Hepatitis B; vierde Diphterie-Tetanus-Kinkhoest; eventueel vierde Polio; (niet altijd, afhankelijk van het gebruikte vaccin kunnen twee vaccinaties voldoende zijn); vierde Hemophilus influenza B en de eerste Mazelen-Bof-Rode hond.
  • 6 jaar: eventueel vijfde polio en Diphterie-tetanus.
  • 11-12 jaar: tweede mazelen-Bof-Rode hond
  • 14-16 jaar: Diphterie-Tetanus en voor meisjes een extra Rode Hond.
    Op het eerste gezicht lijkt dit een enorme hoeveelheid prikken, maar tegenwoordig kunnen een aantal inentingen gecombineerd in één prik worden gegeven.

Voor ouders van kinderen boven de 2 jaar is het zinnig om na te kijken of de inentingen tegen hepatitis B en meningitis C zijn uitgevoerd, daar deze vrij recent zijn opgenomen in de standaard vaccinatie programma’s.

Eva Raaff